V03.02 Stent versus endarteriëctomie voor de behandeling van restenose na ipsilaterale carotisendarteriëctomie: een individuele patiënt data meta-analyse


J.E.P. Vrijenhoek, T.M. Fokkema, H.M. den Ruijter, R.H.H. Groenwold, M.L. Schermerhorn, M.L. Bots, G. Pasterkamp, F.L. Moll, G.J. de Borst

Voorzitter(s): J.H.P. Lardenoije, chirurg, Rijnstate, Arnhem & E.D. Wilschut, AIOS Heelkunde, Medisch Centrum Haaglanden, Den Haag

Vrijdag 28 november 2014

13:10 - 13:20u in Perserij

Categorieën: Vrije voordracht (V), Vaten

Parallel sessie: V03 Vaatchirurgie / Algemene heelkunde


Doel. De optimale behandelingsstrategie voor patiënten met restenose na carotisendarteriëctomie (CEA) is nog niet bekend. In deze studie werd stenten van de arteria carotis (CAS) vergeleken met CEA voor de behandeling van deze patiënten.

Methode. Een uitgebreide zoekstrategie werd gedaan in Medline en Embase. Studies die de uitkomst van CAS of CEA na eerdere ipsilaterale CEA met minimaal 5 patiënten werden geïncludeerd. Een meta-analyse werd gedaan met beschikbare individuele patiënt data van deze studies, waarbij gecorrigeerd werd voor potentiële confounders. Het primaire eindpunt was perioperatieve beroerte of sterfte. Het secundaire eindpunt was restenose (>50%) gedurende follow-up.

Resultaten.1132 unieke patiënten uit 13 studies werden geïncludeerd, die behandeld waren met CAS (10 studies, n=653) of CEA (7 studies, n=479). 30% van de CAS patiënten was symptomatisch, versus 40% in de CEA groep. Het primaire eindpunt verschilde niet tussen CAS en CEA (2.3% respectievelijk 2.7%; gecorrigeerde odds ratio 0.8, 95% confidence interval (CI) 0.4-1.8). Het risico op restenose na mediane follow-up duur van 13 maanden was ook niet significant verschillend tussen de CAS en CEA groep (hazard ratio 1.4, 95% CI 0.9-2.2). Hersenzenuwletsel kwam voor bij 5.5% van de patiënten in de CEA groep; CAS was bij 5% geassocieerd met andere procedurele complicaties.

Conclusie. CAS en CEA tonen geen verschillen in complicatierisico’s bij de behandeling van restenose na eerdere CEA met betrekking tot perioperatieve beroerte en sterfte, en restenose na korte termijn follow-up. Het risico op hersenzenuwletsel en andere procedurele complicaties is ook belangrijk bij de keuze voor optimale behandeling van deze patiënten.